Elk
gerealiseerd ruimtelijk ontwerp, hoe kleinschalig ook, is in de praktijk een
experiment.
Niet uitsluitend gebruikers maar ook omwonenden functioneren, vaak onbedoeld,
als proefkonijn.
Zo bezien zijn stedenbouwkundige plannen grootschalige
experimenten op menselijke gemeenschappen.
Helaas blijft het bij wetenschappelijke
experimenten gebruikelijke informed consent vaak achterwege.
Het eindproduct van de
samenwerking tussen ontwerpers en opdrachtgevers roept dan ook onvermijdelijk vragen
op:
- Werd er vooraf onderzoek gedaan naar eventuele risico’s?
- Zijn alle proefpersonen tijdig geïnformeerd over negatieve consequenties van de voor hun directe leefomgeving gemaakte keuzes?
- Op welke vooronderstellingen zijn de experimenten eigenlijk gebaseerd?
- Welke idealen, opvattingen, theorieën en belangen zitten erachter?
Nu we het er toch over hebben: van wie is de stad?
Vaak worden
zulke vragen niet eens gesteld, laat staan beantwoord.
In de praktijk brengt
bouwen al genoeg praktische, technische en economische uitdagingen met zich
mee.
De winst maakt vervolgens (te)veel goed.
Woontoren Montevideo, Wilhelminapier Rotterdam. Foto: Blogwachter |
Neem één van die luxueuze
woontorens.
Ze trekken zich niets van de omgeving aan.
Ze trekken zich niets van de omgeving aan.
Megatorens kunnen overal worden neergezet, ooit een modernistisch ideaal.
Vaak zijn
zulke verticale gated communities – want dat zijn het – van alle gemakken
voorzien: fitnesscentrum, zwembad, parkeergarage, ontmoetingsruimtes en een professioneel onderhouden gemeenschappelijke daktuin.
Pakketbezorgers
rijden af en aan.
Aan ‘Ons Soort Mensen’ is geen gebrek.
Behalve voor werk,
ziekenhuis- of familiebezoek hoeven bewoners hun leefgemeenschap eigenlijk niet
meer te verlaten.
Overheden
hebben zo hun redenen om te kiezen voor woontorens.
Een belangrijk argument is
binnenstedelijke verdichting.
Ook gentrification speelt mee, hoewel in dit
geval niet spontaan, maar kunstmatig opgelegd.
Het middels woontorens
aantrekken van welgestelde bewoners zou goed zijn voor grootstedelijke
economieën.
Maar in de praktijk profiteren vooral geprivilegieerden.
Eenzijdig
afsluitbare woongemeenschappen zijn immers veilig.
Grootstedelijke onrust en
andersdenkenden kunnen selectief worden geweerd.
Zicht op Wilhelminapier, vanaf de Maas. Rechts 'aan de voet': het ooit zo imposante Hotel New York. Foto: Blogwachter. |
Maar wat doet
zo’n ongenaakbare woontoren in de praktijk met omwonenden?
In de Verenigde
Staten zijn gated communities al langer algemeen geaccepteerd.
De gevolgen voor
het stedelijk leven zijn onmiskenbaar: toenemende segregatie en onveiligheid,
onleefbare (binnen)steden en alomtegenwoordigheid van de auto.
Hoewel het middels
gated communities aantrekken van welgestelden goed lijkt voor de gemeentekas, onttrekt
elke opgeleverde megatoren opnieuw waardevol leven aan de stad.
Behalve mensen
leeft er bovendien vrijwel niets.
'Vertrouw nooit een omgeving waar geen onkruid groeit' Tegelpret |
Onkruid heeft geen kans, alle rommeligheid is
zorgvuldig verbannen.
Alles is er af, steriel bijna.
Kinderen kunnen dus nergens
spelen, vogels hebben er niets te zoeken.
Levende wezens lijken hier feitelijk
misplaatst.
Bewoners raken afgesneden van de natuur en leven in een ecologisch
vacuüm.
Hun ervaring van de omringende wereld – het mooie uitzicht! – is
uitsluitend visueel.
Dat is jammer, want wat je niet kent, bescherm je niet.
Kortom:
gated communities zijn goed voor hun welgestelde bewoners, maar slecht voor
alle andere stedelingen.
Willen Nederlandse gemeentebesturen dit echt?
Dankzij onze
fameuze handelsmentaliteit en de nabijheid van een wereldhaven rukt in
Nederland bovendien de ‘verdozing’ op.
De gerobotiseerde distributiecentra in
de stedelijke periferie creëren evenals megatorens een ecologisch vacuüm.
Zelfs
mensen hebben in zo’n omgeving niets meer te zoeken.
Maar ook het Nederlandse
platteland bestaat inmiddels vooral uit zombie-natuur.
|
In oude schuren met hanenbalken en een rieten dak broed(d)en vrijwel altijd uilen of zwaluwen.
In
moderne damwandschuren broedt niets.
Het aantal insecten is gedecimeerd en de
biodiversiteit staat zwaar onder druk.
Zij aan zij: een moderne en een historische schuur, Hogeland. Let ook op de schaalvergroting! De historische schuren zijn al enorm! Foto: Blogwachter |
Wiens taak is
het eigenlijk om alle belangen – en dus niet uitsluitend de economische –
zorgvuldig af te wegen?
Kunnen ruimtelijk ontwerpers zoals architecten,
stedenbouwkundigen en landschapsontwerpers zich nog langer afzijdig houden van
deze discussie?
Een goed ontwerp voegt immers iets toe, brengt ontmoetingen en
levendigheid in plaats van dood.
De tijd lijkt
rijp voor een duwtje in de goede richting.
Voor de producten van het
boerenbedrijf bestaan inmiddels al diverse keurmerken: ‘beter leven’,
‘biologisch’ of ‘vrije uitloop’.
Maar voor opname in het architectenregister
volstaan opleiding en ervaring.
Zoveel mogelijk bouwen blijft een pré.
Is er een
alternatief?
Inmiddels kiest een toenemend aantal boeren welbewust voor een
biologische bedrijfsvoering, ondanks de financiële consequenties.
De
beschikbaarheid van biologische producten geeft consumenten invloed.
Ondanks
het voorlopig marginale marktaandeel is er een begin gemaakt.
Een vergelijkbaar keurmerk, ter beoordeling van de menselijke en ecologische waarde van het eindproduct van de
samenwerking tussen opdrachtgevers en ruimtelijk ontwerpers, zou een eerste stap
kunnen zijn.
Met elk gerealiseerd project spreken ontwerpers en opdrachtgevers zich
immers uit.
Een verleend keurmerk kan een visitekaartje zijn.
Hoe verdien
je dit keurmerk?
De (bouw)praktijk van respectievelijk architecten,
stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten varieert nogal.
De beoordelingscriteria
moeten op verschillende vakgebieden toepasbaar zijn en liefst controleerbaar
door een leek.
Uitgangspunten
beoordelingscriteria
De stad en
het landschap zijn van ons allemaal.
Wie voor God speelt door (onomkeerbaar) in
te grijpen in onze leefomgeving, draagt een verantwoordelijkheid.
Kritische
vragen worden zowel gesteld als beantwoord:
- Voegen we voor iedereen iets toe, of ontwerpen we voor enkele geprivilegieerden?
- Oftewel: streven we naar gelijkheid of ongelijkheid?
- Leggen we ons neer bij een toenemende vercommercialisering van de openbare ruimte?
- Erkennen en benoemen we achterliggende idealen, vooronderstellingen en vooral: belangen?
- Koesteren we het leven, of accepteren we een langzame maar zekere afname ervan?
- Staren we ons blind op een onzekere(!) toekomst op basis van technologische hoogstandjes of beschermen we vooraleerst wat er is?
- Kortom: spreken onze plannen zich voor of tegen het leven uit?
Schaal,
verhoudingen en menselijke maat zijn cruciaal.
Mensen hebben nog altijd
dezelfde basisbehoeften: inspanning, ontspanning, ontmoeting, zingeving en
schoonheid.
Techniek is een hulpmiddel en dus nooit een doel.
Laat staan een
excuus!
De hoeveelheid verharding blijft evenals de bouwhoogte beperkt.
Openbare
ruimte is zonder beperkingen toegankelijk.
Overal is ruimte voor eigen
invulling van de gebruikers, inclusief de niet-menselijke.
Bomen zijn geen inwisselbaar
decor, maar structurerende blijvers.
Een ontwerp dat geen enkele mate van
wildheid – met uitzondering van commerciële wildgroei – verdraagt is geen goed
ontwerp.
Want evenals kinderen houden vogels van een zekere rommeligheid.
Verder
gaat het om concrete details, zoals herkomst en hergebruik van de toegepaste
materialen en de (sociale) omstandigheden van de bouw.
Inmiddels zit
de lange tijd zo veronachtzaamde context ons op de hielen.
De hittestress neemt
elke zomer toe, evenals de smog.
Periodiek hoopt overvloedig regenwater zich
op.
Stedelingen lijden massaal aan een burnout.
Dit moet beter kunnen!
Misschien
verdienen leefbare, inclusieve, groene (bouw)projecten binnenkort…
De LaAtStE
Steen!
Aan elk
gerealiseerd ruimtelijk ontwerp kan bij bewezen geschiktheid volgens een aantal
eenvoudige, voor elke leek begrijpelijke en officieel vastgelegde criteria het
keurmerk ‘Laatste Steen’ worden verleend.
De Laatste Steen is letterlijk een omvangrijke,
gehalveerde zwerfkei.
Beide snijvlakken worden vooraf gepolijst en voorzien van
een ambachtelijk gebeitelde tekst.
De helften worden zo geplaatst dat de
teksten goed leesbaar zijn.
De ene helft bevat de standaardtekst:
L andschap
a
A rchitectuur
t
S tede(n)bouw
t
E cologie
S T E E N
Op de andere
helft wordt de specifieke projectinformatie vermeld: ‘gelegd op (tijdstip) door
(ontwerpbureau) & (opdrachtgever)’, inclusief een weblink naar aanvullende informatie
over het keurmerk.
Vanzelfsprekend is de definitieve plaatsing van de Laatste
Steen een feestelijke gebeurtenis, bijgewoond door gebruikers, omwonenden,
ontwerpers, opdrachtgevers en journalisten.
De Laatste Steen symboliseert miljoenen
jaren gestold leven.
Aldus inspireert de Laatste Steen in de eerste plaats tot
bescheidenheid.
De inbreng van ontwerpers en opdrachtgevers beperkt zich tot de
kunstmatig gepolijste doorsnede.
Alle betrokkenen opereren immers op het
snijvlak van verleden en toekomst.
Dankzij het grote soortelijke gewicht kan de
Laatste Steen niet zonder takelwagen ontsnappen.
Zo krijgt de Laatste Steen, hoogstwaarschijnlijk
gedurende vele jaren, het laatste woord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten