Je hoeft geen 'oortjes' in op de fiets of tijdens het (hard)lopen, maar kijkt, hoort, ruikt, proeft en tast om je heen en ontdekt steeds nieuwe wonderen.
Wat is dat voor vogeltje, dat daar in de struiken schiet?
En dat bloemetje, ken ik dat?
Je komt zintuigen tekort: wat een variatie, wat een rijkdom!
Het is gevaarlijk om van de natuur te houden.
Zeker in deze tijd.
Want er gaat tegenwoordig zoveel kapot, op zo'n hoog tempo, dat het nauwelijks meer te verwerken valt.
Dat wil zeggen: voor een natuurliefhebber.
Het maakt je kwetsbaar, en het maakt je boos.
En als je dan boos bent, kan het zomaar lijken alsof je (zo ongeveer) de enige bent.
Anderen kijken je wat meewarig aan, als je weer eens over gekapte bomen begint, over verdwenen vogeltjes, of over de intensieve landbouw en de grootschalige - sluipende maar onomkeerbare - verwoesting van het landschap.
Als ik me zo voel, dan grijp ik naar de (grote) schrijvers.
Want hoewel grotendeels morsdood, voelen ze vaak als vrienden.
Bijvoorbeeld George Orwell, die niet uitsluitend over totalitaire staten schreef, maar die ook mooier dan wie dan ook beschrijft hoe de zanglijster zingt, en waarom dat zo'n wonder is.
Of naar onze 'eigen' Hans Warren, die zich in de jaren zeventig vreselijk druk maakte over het platspuiten van bloeiende wegbermen.
De Israëlische schrijver Meir Shalev leeft gelukkig nog en publiceerde onlangs een heerlijk boek over zijn wilde tuin:
Omslag 'Mijn wilde tuin; Aantekeningen van een wildtuinier', Meir Shalev, Ambo-Anthos |
Shalev schrijft niet uitsluitend over zijn tuin, maar bijvoorbeeld ook over bomen, waarbij hij een speciale voorkeur aan de dag legt voor 'grote bomen'.
'Grote bomen' is natuurlijk een volstrekt onwetenschappelijke categorie:
Ik gebruik de grootte van bomen ook voor een onprofessionele botanische indeling. Behalve indelingen op grond van andere eigenschappen [...] heb ik ook deze: grote bomen en de rest.
Want boswachters komen maar al te vaak met argumenten als 'vindt u een jóng bos dan geen bos?!' - waarbij ze je streng en enigszins medelijdend aankijken - en alle denkbare varianten van 'het groeit wel weer aan'.
Terwijl we allemaal weten dat bomen niet erg snel groeien.
Het duurt dus vaak een mensenleven of langer voordat een boom weer een, tja, 'grote' boom is.
Om de omvang van een boom als reden voor behoud te kunnen inzetten moeten we natuurlijk wel weten wat we precies onder een 'grote' boom moeten verstaan.
Shalev:
Hoe stel je vast dat een boom groot is? Op grond van zijn hoogte? De diameter van zijn stam? De omvang van zijn bladerkroon? Geen van deze kenmerken is in zijn eentje een absolute maatstaf, maar als je een grote boom ziet, weet je dat het er een is, en je hoort het ook: het geruis van de wind in zijn takken is anders en aangenamer dan het geritsel in de takken van zijn kleine broeders. Je voelt het ook: alle planten geven zuurstof, frisheid en verschillende geuren af aan de lucht, maar grote bomen ademen bovendien kalmte en veiligheid en dwingen een aangename bewondering af die je niet voor je kunt houden.
Ik kan het niet beter zeggen.
Maar dan: de huidige tijd schijnt het op de bomen voorzien te hebben.
En dan vooral op de gróte bomen.
Gekapt worden ze, in zulke grote aantallen dat het een steeds groter deel van de bevolking begint op te vallen.
Toegegeven: soms kan het niet anders.
Als een boom ziek is, dreigt om te vallen, gevaar oplevert voor de omgeving.
Dan moet ie gekapt, maar hoe?
Het gaat tenslotte toch om een levend wezen.
Je kunt dus maar beter het zekere voor het onzekere nemen, aldus Shalev:
Voelen bomen pijn? Ik betwijfel het. Schreeuwen ze als ze pijn lijden? [...] Maar ik onderschrijf wel de mening dat mensen - als bomen inderdaad pijn voelen en hun leed uitschreeuwen - hun stem niet kunnen horen, net zomin als ze in staat zijn om wie dan ook te horen en te begrijpen die zo verschilt van henzelf.
Als je het doet, dan zou je het tenminste met veel respect moeten doen, omgeven door rituelen en dankzeggingen, in vol besef.
En nooit gedachteloos, uit een cellofaantje (nee, ik ben niet religieus).
Zo zou een houthakker moeten zijn als 'de jonge vriend Gal', die Shalev helpt met het kappen van een ten dode opgeschreven boom in zijn 'wilde tuin':
We gingen zitten en dronken een koud glas water. Hij zei: 'Mijn hele humeur is naar de knoppen. Ik haat het om een boom tot op de grond toe af te zagen. Ik snoei en red ze liever, maar hier zat er niets anders op.' Hij laadde de takken met de bladeren op de wagen en bracht ze weg naar de inzamelingsplek voor snoeiafval. De plakken van de boomarmen en de stam nam hij mee als brandhout.
Volgende week wordt ons bos gekapt, te Kruisweg.
Er zijn tenminste rupsbanden gereserveerd, en de iets oudere eik langs de slootrand krijgt een groen lintje, net als de paardenkastanje op de open plek.
Maar toch:
Op het schilderij in de lijst die wordt gevormd door het keukenraam bleef een leegte achter, als in een mond waaruit een tand was getrokken, en in het hart een triest, bedrukt gevoel.
Ook zal ik niet meer worden gewekt door een compleet orkest van vogels die zich, in ons dorpsbos, luidkeels verheugen over een nieuwe dag.
Mooi en troostrijk! Mijn lievelingsschrijver. In gedachten de johannesbroodboom uit' Een geweer, een koe, een boom en een vrouw'. Mijn wilde tuin ken ik nog niet. Gelijk besteld! Groetjes, Patricia
BeantwoordenVerwijderen