In Nederland is de grond nergens vruchtbaarder dan op het Hogeland.
Zonde dus, om zulke grond voor (productie)bos te gebruiken.
De Groninger kleibossen zijn vaak een beetje versnipperd, samengesteld uit enkele voormalige akkers, vaak zelfs met sloten ertussen.
Na ruilverkavelingen in de jaren tachtig werden restpercelen bijvoorbeeld beplant met bomen.
In de jaren negentig stopten sommige boeren er helemaal mee en beplantten hun land volledig met bomen.
Veel aangeplante bossen waren oorspronkelijk dan ook bedoeld als productiebos.
Deze bossen - gewoonlijk op enige afstand van de dorpen - zijn inmiddels grotendeels gekapt.
Een deel van de Groninger kleibossen werd echter in en rond de dorpen aangelegd.
Officieel zijn dit geen productiebossen en vaak hebben zij zelfs een belangrijke recreatieve en ecologische functie.
Veel van deze bospercelen uit de jaren tachtig en negentig grenzen direct aan de dorpen.
Soms lijkt zo'n dorpsbos de lijst rond, of liever het decor van het dorp.
Een beetje alsof het dorp er later vóór werd gebouwd, of eromheen.
In zulke dorpen is het bos dus - onbedoeld - bepalend geworden voor het dorpsaanzicht.
Dit is bijvoorbeeld het geval in Kleine Huisjes, Kruisweg en Wehe den Hoorn.
Op dit moment zijn de meeste Hogelandse bossen in het bezit van Staatsbosbeheer.
Ook de dorpsbosjes, dus.
Elders in Nederland bezit Staatsbosbeheer uitgestrekte bossen, die vaak op enige afstand van de bewoonde wereld liggen.
Vaak zijn dit natuurgebieden met een recreatieve functie: "Wandeling op wegen en paden".
Soms wordt er ergens een perceel gerooid, maar behalve een enkele wandelaar heeft daar niemand last van.
Maar de Hogelandse dorpsbossen vormen een geval apart.
Deze bossen zijn inmiddels nogal belangrijk geworden voor de "leefbaarheid" - om maar eens een modieuze term te gebruiken - in het dorp.
Neem alleen al de beschutting tegen wind, die nooit lang slaapt, op het Hogeland.
Ook laten dorpelingen er hun hond uit, en hun kinderen spelen er.
Vanuit hun keukenraam kijken ze bijvoorbeeld uit op het bos.
Soms krijgen ze in hun eigen tuin bezoek van de in het bos levende dieren.
Verder zijn de dorpsbossen (ook een beetje) ontmoetingsplekken.
Want als je op de smalle kronkelpaadjes (letterlijk) tegen iemand aanloopt, moet je wel echt een hekel aan iemand hebben om onmiddellijk door te lopen.
Meestal maak je dus wel even een praatje.
Zoiets bevordert de "sociale cohesie", zeggen sociologen dan.
Ontmoetingsplek, Bedumerbos, 18 augustus 2017. Foto Blogwachter. |
Kortom: de dorpsbossen zijn (inmiddels) van essentieel belang voor de levenskwaliteit in de dorpen.
Dat wil zeggen: voor de mensen, de kinderen en de honden die in het dorp wonen.
En voor de in het wild levende dieren (vogels, vleermuizen, enzovoort) en planten die veel dorpelingen graag zien.
Dit verklaart het afgrijzen en de paniek bij dorpsbewoners, zodra het gaat om aantasting van "hun" bos.
Natuurlijk, het groeit wel weer aan.
In principe popelt elk braakliggend stukje als het ware om bos te worden.
Dat weet iedereen met een lapje grond, die keer op keer eigenhandig de vele zaailingen van - nota bene - de es uit de grond moet trekken.
Dan krijgen we dus weer een essenbos, en juist jonge essen hebben geen enkel verweer tegen de essentaksterfte.
Enzovoort, en zo verder, totdat hopelijk - over tientallen jaren - een nieuw bos ontstaat met hopelijk levensvatbare bomen...
Maar voor de nu levende kinderen en honden is het helaas wél einde verhaal.
Dat wil zeggen: zodra "hun" bos, na een met het Dingebos te Uithuizen vergelijkbare kaalslag, weer is aangegroeid - oftewel een écht bos is geworden, en geen armetierig landje met een paar kwijnende sprietjes - zijn de kinderen groot, en de honden dood.
Het is ook maar de vraag of de nu in het bos levende dieren en planten t.z.t. de weg naar de dorpsbosjes weer weten te vinden.
Kortom: juridisch gezien is Staatsbosbeheer - natuurlijk - eigenaar van de (dorps)bossen.
Maar eigenlijk zijn de dorpsbossen ook een beetje van, tja, de dorpelingen.
Gevoelsmatig, bedoel ik dan.
Om die reden kan Staatsbosbeheer het zich eigenlijk niet veroorloven om verzet uit de dorpen te negeren of te bagatelliseren.
Dat laatste doet Staatsbosbeheer dan ook niet.
Bij de boswachters is beslist begrip voor de heersende woede en het verdriet.
Toch is het voor leken lastig om door de deskundigheid van de boswachters heen te breken.
Het lijkt er een beetje op dat alternatieve oplossingen bij voorbaat worden uitgesloten.
Is het bijvoorbeeld werkelijk nodig dat een postzegeltje van een bos door enorme machines plat wordt gereden?
De bossen worden in feite behandeld als 'boomakkers' die worden geoogst.
Alsof ze geen wijkplaats zijn voor vele diersoorten, of wandelgebied voor omwonenden.
Pakweg drie jaar geleden werd het dorpsbos van Kruisweg nog netjes met de hand uitgedund.
Hoewel er bij die gelegenheid grote bomen werden gekapt, was er nauwelijks schade.
Maar door een bedrijfsongeval elders in het land mag Staatsbosbeheer de kap niet meer "zomaar" aan iemand uitbesteden.
Maar toch wel aan gecertificeerde houthakkers?
Verder lijkt er een rol te liggen voor de gemeente.
De gemeente heeft er immers belang bij om de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de woonomgeving te verbeteren, of toch tenminste in stand te houden.
Al is het maar omdat het Hogeland te maken heeft met bevolkingskrimp.
Om het in economische termen te formuleren: als de dorpsbosjes langdurig een gerafeld en armetierig aanzien bieden, keldert de WOZ-waarde van de omliggende woningen.
Want locatie is alles, volgens makelaars.
Stedenbouwkundigen weten het inmiddels: steden die studenten na afloop van hun studie willen vasthouden, moeten zorgen voor voor parken en plantsoenen, en voor aantrekkelijke buitengebieden op fietsafstand.
Plantsoenen en parken hebben we in de dorpen niet.
Maar wel dorpsbosjes.
Voor zo lang als het duurt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten