zaterdag 15 juni 2019

De LaAtStE Steen: keurmerk voor de gebouwde omgeving


Elk gerealiseerd ruimtelijk ontwerp, hoe kleinschalig ook, is in de praktijk een experiment. 
Niet uitsluitend gebruikers maar ook omwonenden functioneren, vaak onbedoeld, als proefkonijn. 
Zo bezien zijn stedenbouwkundige plannen grootschalige experimenten op menselijke gemeenschappen. 
Helaas blijft het bij wetenschappelijke experimenten gebruikelijke informed consent vaak achterwege. 
Het eindproduct van de samenwerking tussen ontwerpers en opdrachtgevers roept dan ook onvermijdelijk vragen op:


  • Werd er vooraf onderzoek gedaan naar eventuele risico’s? 
  • Zijn alle proefpersonen tijdig geïnformeerd over negatieve consequenties van de voor hun directe leefomgeving gemaakte keuzes? 
  • Op welke vooronderstellingen zijn de experimenten eigenlijk gebaseerd? 
  • Welke idealen, opvattingen, theorieën en belangen zitten erachter?

Nu we het er toch over hebben: van wie is de stad?
Vaak worden zulke vragen niet eens gesteld, laat staan beantwoord. 
In de praktijk brengt bouwen al genoeg praktische, technische en economische uitdagingen met zich mee. 
De winst maakt vervolgens (te)veel goed. 


Woontoren Montevideo, Wilhelminapier Rotterdam. Foto: Blogwachter

Neem één van die luxueuze woontorens. 
Ze trekken zich niets van de omgeving aan. 
Megatorens kunnen overal worden neergezet, ooit een modernistisch ideaal. 

Vaak zijn zulke verticale gated communities – want dat zijn het – van alle gemakken voorzien: fitnesscentrum, zwembad, parkeergarage, ontmoetingsruimtes en een professioneel onderhouden gemeenschappelijke daktuin. 
Pakketbezorgers rijden af en aan. 
Aan ‘Ons Soort Mensen’ is geen gebrek. 
Behalve voor werk, ziekenhuis- of familiebezoek hoeven bewoners hun leefgemeenschap eigenlijk niet meer te verlaten.

Overheden hebben zo hun redenen om te kiezen voor woontorens. 
Een belangrijk argument is binnenstedelijke verdichting. 
Ook gentrification speelt mee, hoewel in dit geval niet spontaan, maar kunstmatig opgelegd. 
Het middels woontorens aantrekken van welgestelde bewoners zou goed zijn voor grootstedelijke economieën. 
Maar in de praktijk profiteren vooral geprivilegieerden. 
Eenzijdig afsluitbare woongemeenschappen zijn immers veilig. 
Grootstedelijke onrust en andersdenkenden kunnen selectief worden geweerd.

Zicht op Wilhelminapier, vanaf de Maas. Rechts 'aan de voet': 
het ooit zo imposante Hotel New York. Foto: Blogwachter.

Maar wat doet zo’n ongenaakbare woontoren in de praktijk met omwonenden? 
In de Verenigde Staten zijn gated communities al langer algemeen geaccepteerd. 
De gevolgen voor het stedelijk leven zijn onmiskenbaar: toenemende segregatie en onveiligheid, onleefbare (binnen)steden en alomtegenwoordigheid van de auto. 
Hoewel het middels gated communities aantrekken van welgestelden goed lijkt voor de gemeentekas, onttrekt elke opgeleverde megatoren opnieuw waardevol leven aan de stad. 
Behalve mensen leeft er bovendien vrijwel niets.


'Vertrouw nooit een omgeving waar geen onkruid groeit'
Tegelpret

Onkruid heeft geen kans, alle rommeligheid is zorgvuldig verbannen. 
Alles is er af, steriel bijna. 
Kinderen kunnen dus nergens spelen, vogels hebben er niets te zoeken. 
Levende wezens lijken hier feitelijk misplaatst. 
Bewoners raken afgesneden van de natuur en leven in een ecologisch vacuüm. 
Hun ervaring van de omringende wereld – het mooie uitzicht! – is uitsluitend visueel. 
Dat is jammer, want wat je niet kent, bescherm je niet. 
Kortom: gated communities zijn goed voor hun welgestelde bewoners, maar slecht voor alle andere stedelingen. 
Willen Nederlandse gemeentebesturen dit echt?

Dankzij onze fameuze handelsmentaliteit en de nabijheid van een wereldhaven rukt in Nederland bovendien de ‘verdozing’ op. 
De gerobotiseerde distributiecentra in de stedelijke periferie creëren evenals megatorens een ecologisch vacuüm. 
Zelfs mensen hebben in zo’n omgeving niets meer te zoeken. 
Maar ook het Nederlandse platteland bestaat inmiddels vooral uit zombie-natuur.


Moderne boerenschuur nabij Leens, Hogeland. Foto: Blogwachter

In oude schuren met hanenbalken en een rieten dak broed(d)en vrijwel altijd uilen of zwaluwen. 
In moderne damwandschuren broedt niets. 
Het aantal insecten is gedecimeerd en de biodiversiteit staat zwaar onder druk.


Zij aan zij: een moderne en een historische schuur, Hogeland. 
Let ook op de schaalvergroting! De historische schuren zijn al enorm! 
Foto: Blogwachter

Wiens taak is het eigenlijk om alle belangen – en dus niet uitsluitend de economische – zorgvuldig af te wegen? 
Kunnen ruimtelijk ontwerpers zoals architecten, stedenbouwkundigen en landschapsontwerpers zich nog langer afzijdig houden van deze discussie? 
Een goed ontwerp voegt immers iets toe, brengt ontmoetingen en levendigheid in plaats van dood.

Moderne boerenschuur nabij Leens, Hogeland. Foto: Blogwachter

De tijd lijkt rijp voor een duwtje in de goede richting. 
Voor de producten van het boerenbedrijf bestaan inmiddels al diverse keurmerken: ‘beter leven’, ‘biologisch’ of ‘vrije uitloop’. 
Maar voor opname in het architectenregister volstaan opleiding en ervaring. 
Zoveel mogelijk bouwen blijft een pré.


Sloop en vervangende nieuwbouw van oude 'heerd' langs Pieterpad, Hogeland. 
Foto: Blogwachter

Is er een alternatief? 
Inmiddels kiest een toenemend aantal boeren welbewust voor een biologische bedrijfsvoering, ondanks de financiële consequenties. 
De beschikbaarheid van biologische producten geeft consumenten invloed. 
Ondanks het voorlopig marginale marktaandeel is er een begin gemaakt.

Een vergelijkbaar keurmerk, ter beoordeling van de menselijke en ecologische waarde van het eindproduct van de samenwerking tussen opdrachtgevers en ruimtelijk ontwerpers, zou een eerste stap kunnen zijn. 
Met elk gerealiseerd project spreken ontwerpers en opdrachtgevers zich immers uit. 
Een verleend keurmerk kan een visitekaartje zijn.

Hoe verdien je dit keurmerk? 
De (bouw)praktijk van respectievelijk architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten varieert nogal. 
De beoordelingscriteria moeten op verschillende vakgebieden toepasbaar zijn en liefst controleerbaar door een leek.


Uitgangspunten beoordelingscriteria

De stad en het landschap zijn van ons allemaal. 
Wie voor God speelt door (onomkeerbaar) in te grijpen in onze leefomgeving, draagt een verantwoordelijkheid.
Kritische vragen worden zowel gesteld als beantwoord: 


  • Voegen we voor iedereen iets toe, of ontwerpen we voor enkele geprivilegieerden? 
  • Oftewel: streven we naar gelijkheid of ongelijkheid? 
  • Leggen we ons neer bij een toenemende vercommercialisering van de openbare ruimte? 
  • Erkennen en benoemen we achterliggende idealen, vooronderstellingen en vooral: belangen? 
  • Koesteren we het leven, of accepteren we een langzame maar zekere afname ervan? 
  • Staren we ons blind op een onzekere(!) toekomst op basis van technologische hoogstandjes of beschermen we vooraleerst wat er is? 
  • Kortom: spreken onze plannen zich voor of tegen het leven uit?

Schaal, verhoudingen en menselijke maat zijn cruciaal. 
Mensen hebben nog altijd dezelfde basisbehoeften: inspanning, ontspanning, ontmoeting, zingeving en schoonheid. 
Techniek is een hulpmiddel en dus nooit een doel. 
Laat staan een excuus! 
De hoeveelheid verharding blijft evenals de bouwhoogte beperkt. 
Openbare ruimte is zonder beperkingen toegankelijk. 
Overal is ruimte voor eigen invulling van de gebruikers, inclusief de niet-menselijke. 
Bomen zijn geen inwisselbaar decor, maar structurerende blijvers. 
Een ontwerp dat geen enkele mate van wildheid – met uitzondering van commerciële wildgroei – verdraagt is geen goed ontwerp. 
Want evenals kinderen houden vogels van een zekere rommeligheid. 
Verder gaat het om concrete details, zoals herkomst en hergebruik van de toegepaste materialen en de (sociale) omstandigheden van de bouw.

Boomakker Kruisweg: overvloedig regenwater hoopt zich op.
Foto: Blogwachter.

Inmiddels zit de lange tijd zo veronachtzaamde context ons op de hielen. 
De hittestress neemt elke zomer toe, evenals de smog. 
Periodiek hoopt overvloedig regenwater zich op. 
Stedelingen lijden massaal aan een burnout
Dit moet beter kunnen! 
Misschien verdienen leefbare, inclusieve, groene (bouw)projecten binnenkort…

De LaAtStE Steen!

Aan elk gerealiseerd ruimtelijk ontwerp kan bij bewezen geschiktheid volgens een aantal eenvoudige, voor elke leek begrijpelijke en officieel vastgelegde criteria het keurmerk ‘Laatste Steen’ worden verleend. 
De Laatste Steen is letterlijk een omvangrijke, gehalveerde zwerfkei. 
Beide snijvlakken worden vooraf gepolijst en voorzien van een ambachtelijk gebeitelde tekst. 
De helften worden zo geplaatst dat de teksten goed leesbaar zijn. 
De ene helft bevat de standaardtekst:

andschap
a
rchitectuur
t
tede(n)bouw
t
cologie

S T E E N

Op de andere helft wordt de specifieke projectinformatie vermeld: ‘gelegd op (tijdstip) door (ontwerpbureau) & (opdrachtgever)’, inclusief een weblink naar aanvullende informatie over het keurmerk. 
Vanzelfsprekend is de definitieve plaatsing van de Laatste Steen een feestelijke gebeurtenis, bijgewoond door gebruikers, omwonenden, ontwerpers, opdrachtgevers en journalisten.

De Laatste Steen symboliseert miljoenen jaren gestold leven. 
Aldus inspireert de Laatste Steen in de eerste plaats tot bescheidenheid. 
De inbreng van ontwerpers en opdrachtgevers beperkt zich tot de kunstmatig gepolijste doorsnede. 
Alle betrokkenen opereren immers op het snijvlak van verleden en toekomst. 
Dankzij het grote soortelijke gewicht kan de Laatste Steen niet zonder takelwagen ontsnappen. 
Zo krijgt de Laatste Steen, hoogstwaarschijnlijk gedurende vele jaren, het laatste woord.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten