Wie zich intensief
bezighoudt met de grootschalige kap in relatie tot de essentaksterfte stuit al
snel op weerstand. Het kan gaan om weerzin tegen grondig onderzoek, tegen
ongerichte 'solo' acties of, gewoon, om een bewust of onbewust gekoesterde
voorkeur voor een harmonisch wereldbeeld waarin Staatsbosbeheer (SBB) en andere
hele of halve overheidsinstanties 'als vanzelf' weten wat goed voor de bossen
is. Vaak zijn de argumenten afkomstig van SBB, maar soms ook van dorpsgenoten,
agrariërs en andere direct of indirect betrokken burgers. Omdat deze
opmerkingen mij toch altijd weer, al is het maar héél even, in verwarring
brengen, heb ik besloten de argumenten maar eens op een rijtje te zetten. In
de rest van dit betoog zal ik de argumenten onderzoeken op zin en onzin.
Totale leestijd: 15 á 20 minuten.
Veelgehoorde argumenten:
- “De essen zijn ziek en
gaan, op termijn, dood”
- “De veiligheid van de
burgers staat voor ons voorop”
- “Bos blijft bos”
- “We hebben op dit moment
geen andere keus”
- “Een gezond bos moet af
en toe worden uitgedund”
- “Het groeit wel weer aan,
en sneller dan je denkt”
- “Aanwezige onderbegroeiing
krijgt na de kap van de essen de kans om optimaal van alle licht, lucht en
ruimte te profiteren”
- “Is een jóng bos voor u
dan géén bos?!”
- “Staatsbosbeheer is
deskundig. Vertrouwt u op ons”.
- “Het gaat een beetje pijn
doen, maar SBB leeft met u mee...”
- “Handmatige kap is niet
meer van deze tijd”
- “De door ons ingehuurde
aannemers zijn specialisten met een groen hart”
- “Wij maken gebruik van de
modernste machines, de ‘harvesters’”
- “Met deze machines kunnen
wij uiterst zorgvuldig werken”
- “De essen vormen een
monocultuur. Het nieuwe bos zal een hogere biodiversiteit bezitten”
- “Als we het nu niet doen,
dan moeten we over 2 jaar terug komen en wéér met die harvesters het bos
in rijden”
- “Wij kunnen nu nog niets
zeggen of deze eiken/populieren/esdoorns ook gekapt worden. Hier zullen
wij tijdens het uitdunningsproces over beslissen”
- “Voor elke gekapte boom
plaatsen wij er eentje terug. SBB heeft herbeplantingsplicht”
- "Vleermuizen en
spechten overleven het wel"
- "Populieren gaan
helaas maar dertig á veertig jaar mee"
- “Dood hout is erg nuttig
voor de natuur”
- “Onze organisatie heeft
een groen hart met allemaal betrokken, deskundige, hardwerkende mensen”
- “Staatsbosbeheer huurt
deskundige zzp-ers in, dus die zullen het wel weten”
- “Wij communiceren niet met
individuele bewoners. Als u vragen heeft kunt u contact op nemen met de
plaatselijke commissie (‘Groengroep’, etc.) in uw dorp"
- “Deze bossen horen hier
niet en passen niet in het weidse Groninger landschap” (gehoord van
agrariërs)
- “Er is tóch niets aan te
doen” (vooral gebruikt door burgers)
Weerlegging van bovengenoemde argumenten.
1. “De essen zijn ziek en gaan, op termijn, dood”
De essen zijn ziek, klopt.
Maar helaas worden er veel meer bomen - waaronder vele gezonde niet-essen -
gekapt dan strikt noodzakelijk is. Door de nadruk te blijven leggen op de
essentaksterfte wordt de hiermee samenhangende 'ecologische ramp' (Arjen Schreuder in NRC) gepresenteerd als
een volledig van buitenaf komende catastrofe waarvan de gevolgen dan ook
volstrekt oncontroleerbaar lijken. Hiermee is de eventuele schuldvraag
irrelevant geworden. Dit betekent in feite dat de ramp geheel buiten de
verantwoordelijkheid valt van Staatsbosbeheer (SBB). Zolang de zaken op deze
manier worden gepresenteerd, speelt SBB uitsluitend de rol van 'redder in
nood'. Het gaat immers om de veiligheid (gevaar van omvallende bomen!) van
betrokken burgers! Beslist een heroïsche positie, voor SBB, maar helaas niet
geheel conform de feiten. Dit is vooral belangrijk omdat deze onjuiste
voorstelling van zaken de vele gezonde bomen die op de nominatie staan om
gekapt te worden niet zal redden.
1.1 Grootschalige kap van gezonde bomen
Aanleiding voor onderzoek en
protest is vooral dat er momenteel grote aantallen relatief gezonde bomen
worden gekapt, waaronder zelfs vele kerngezonde niet-essen. Een opvallend
aantal bospercelen wordt zelfs geheel kaalgeslagen, ook (juist!) als er een
aanzienlijk aantal andere boomsoorten aanwezig is, zoals volwassen eiken of
elzen.
Voor de goede orde: deze
grootschalige kap van gezonde bomen - plus de vernieling van onderbegroeiing en
bosbodem - wordt veroorzaakt door SBB en door niets of niemand anders. De
essentaksterfte vormt voor SBB hooguit de directe aanleiding om nu op grote
schaal in te grijpen. De manier waaróp dit gebeurt - inderdaad een 'ecologische
ramp' - is echter de verantwoordelijkheid van SBB.
Het kan niet vaak genoeg
worden herhaald: bij deze 'ecologische ramp' zijn veel meer factoren te
onderscheiden dan uitsluitend de essentaksterfte. Onder meer de praktische
beperkingen van de 'harvesters', de noodzaak van een bruikbare oogst, en
verschillende door SBB in het verleden gemaakte keuzes. In
onderstaande punten zullen deze verschillende factoren worden toegelicht.
Eindoordeel 1: niet onjuist, maar vaak oneigenlijk gebruikt. Hoe dan ook geen excuus voor grootschalige kap van gezonde bomen.
2. “De veiligheid van de
burgers staat voor ons voorop”
Natuurlijk: de veiligheid
van de burgers. Wie zou daar óóit tegen kunnen zijn?! Dit is een valide
argument, al is het maar omdat schadeclaims SBB geld zouden kunnen gaan kosten.
Maar na een tiental excursies naar bossen waar de essenkap gaande is, of zelfs
is afgerond, ben ik hier toch iets genuanceerder over gaan denken. Want
veiligheid blijkt voor SBB niet per se altijd en overal van doorslaggevend belang
bij het stellen van prioriteiten. Zo zijn er bossen waar zo ongeveer alle essen
morsdood zijn, maar waar gek genoeg nog in het geheel niet wordt gekapt. Zoals
bijvoorbeeld één van de bosjes Kattenburg of het dorpsbos te Warffum. In deze bossen zijn de bomen (augustus 2018)
zelfs nog niet gemarkeerd. Dat is ook niet meer nodig, want de helft ligt al
plat, of hangt tenminste (in diagonale richting) over andere bomen heen. En dat
alles op korte afstand van veelgebruikte fietsroutes! In andere bossen met
zwaar aangetaste essen wordt wel gekapt, maar bij nadere inspectie – hiervoor
moet je vaak wél even van het pad af – vooral op percelen met relatief gezonde
en lijvige essen en/of kerngezonde(!) niet-essen, zoals bijvoorbeeld in het dorpsbos te Kruisweg. Kortom: met de percelen
waar vooral zwaar aangetaste en zelfs morsdode essen staan lijkt SBB nergens veel haast te maken.
Vreemd, nietwaar? Het ging SBB toch om de zieke essen, en vooral: om de veiligheid
van de bevolking?
2.1 Kwestie van keuzes
Er valt nog iets op. Wie
goed kijkt – en deskundigen, bijvoorbeeld van de universiteit Wageningen
bevestigen dit – ziet dat vooral de jongste essen (minder dan tien jaar oud)
zwaar zijn aangetast. Oudere essen bieden meer weerstand tegen de ziekte, zeker
als zij voldoende ruimte om zich heen hebben. Toch lijkt SBB enorm veel haast
te hebben met uitgerekend de kap van die oudere essen. Terwijl een klap van
zo’n iets jongere (en ook vaak al tien meter hoge) es beslist geen feest is, en
met een beetje pech – zeker voor een kind - beslist dodelijk. Met die fixatie op
veiligheid blijkt het dus bij nader inzien wel mee te vallen.
2.2 Mogelijke verklaring gemaakte keuzes
Wat kan de reden zijn van
deze op het eerste gezicht wat onverklaarbare prioriteiten van SBB? Denk aan de
naam van de grote machines die het bos inrijden: harvesters, oftewel
OOGST-machines. Essenhout is mooi, licht gekleurd, taai en sterk hout en wordt
onder meer voor moderne Scandinavische meubeltjes en gymnastiektoestellen,
bijlen en spades gebruikt. Maar deels aangetast hout – dit is te zien aan
verkleuringen van de stam – wordt afgekeurd, en kan alleen nog maar in de
versnipperaar. In dat geval brengt het hout natuurlijk veel minder op. Daarbij
zijn dikke bomen natuurlijk sowieso bruikbaarder dan dunne. Kortom: relatief
gezonde en dikke essen éérst, en snel een beetje, vóórdat de oogst voorgoed
onbruikbaar is geworden.
Zoals een door
Staatsbosbeheer ingezette zzp-er het formuleerde: “Ze moeten wel haast maken
met de kap, want nu brengt het hout nog iets op”.
Wie de stapels oogst aan deranden van de gekapte percelen bekijkt kan nauwelijks om deze feiten heen: het
hout dat het bos wordt uitgereden ziet er nog puik uit en is niet of nauwelijks
verkleurd. De zwaar aangetast of dode essen – en gewoonlijk iets jongere of
minder ontwikkelde essen – blijven staan of liggen, of steunen gezellig op een
gezonde eik of populier.
2.3 Begrip voor het
standpunt van SBB
Op zich valt er natuurlijk
wel íets te zeggen voor deze keuze van Staatsbosbeheer. Als je tóch zeker weet
dat de essen op termijn dood zullen gaan, kun je natuurlijk beter oogsten voor
het te laat is. Het is inderdaad zonde om zulk prachtig hout verder te laten
aantasten, totdat het uitsluitend nog als biomassa voor de kolencentrales kan
worden gebruikt. Want er bestaat momenteel een grote behoefte aan biomassa. Maar ook hierover is het laatste woord nog niet gezegd. Moet het ter verbranding aangevoerde hout eigenlijk aan zekere eisen voldoen? Met andere woorden: brandt goed en dik hout beter dan aangetast dun hout? Zeker is in ieder geval dat aannemers die per kilo geoogst hout betaald krijgen natuurlijk veel sneller klaar zijn met het rooien en vervoeren van dikke, compacte stammen dan met het verzamelen en vervoeren van grote hoeveelheden kreupelhout. Wie zelf wel eens een fikkie gestookt heeft weet bovendien dat aangetast - vochtig, schimmelig - hout niet zo lekker brandt. Verder waag ik me niet aan uitspraken over zaken waar ik het fijne niet van weet, maar logisch nadenken kan en mag natuurlijk altijd.
2.4 Taboe
Maar helaas reppen de
boswachters ‘publiek’ met geen woord over deze prioriteiten. Dat onze
recreatieve en mooie bossen, vol vogels en ander dierenleven, nog altijd vooral
productiebossen zijn wordt immers niet aan de grote klok gehangen aangezien dit
- begrijpelijk - de nodige weerstand opwekt. De bossen hebben inmiddels ook
voor de leefbaarheid in de dorpen een belangrijke functie gekregen. Om nog niet
te spreken over alle andere bosbewoners die zich in de afgelopen jaren in de
bossen gevestigd hebben.
Om de grootschalige kap te
rechtvaardigen hebben boswachters dan ook vooral het woord ‘veiligheid’ vóór in
de mond. Terwijl je, in alle redelijkheid, als burger nog wel begrip op zou
kunnen brengen voor hun achterliggende motieven om niet zoveel ‘mooi’ hout te
verspillen. Sinds de zomer van 2018 is er overigens wel iets veranderd. Inmiddels geeft Staatsbosbeheer openlijk toe dat 'de opbrengst van de houtverkoop wordt gebruikt om de kosten van de hele houtopbrengst zoveel mogelijk te dekken'. Onduidelijk blijft of dit eveneens geldt voor de grote aantallen zonder duidelijke oorzaak gekapt volwassen eiken, elzen en andere loofbomen in de 'gedunde' bossen. De stapels oogst doen echter vermoeden dat dit wel het geval is. Onbegrijpelijk, en ecologisch volstrekt onverantwoord, in bossen die door het relatief grote aandeel essen tóch al zo zwaar wordt aangetast door de essentaksterfte!
2.5 Het probleem met jokken
Helaas houdt tenminste een
deel van de burgers er niet van om te worden voorgelogen. Ik tenminste niet,
want als ik die indruk heb, dan wil ik juist het naadje van de kous weten. Op
een dag loopt het toch wel in de gaten, ook voor grotere groepen burgers: de
gevaarlijkste – want morsdode – essen staan er nog (honingzwammetje erbij en ze
kunnen elk moment omvallen) maar de meeste essen die nog wél een kans leken te
hebben zijn foetsie, zélfs als ze op grote afstand van officiële paden stonden.
2.6 Voorzichtigheid is geboden
Daar komt bij dat
Wageningen, waar de echte deskundigen zitten, adviseert om 'terughoudend te zijn met de essenkap'. Veel is
immers nog onbekend, over het verloop van deze relatief nieuwe ziekte en over
de eventuele weerstand van de bomen ertegen. Door massaal te kappen worden zijn
ook die enkele procenten ‘resistente’ bomen verloren voor de toekomst. Terwijl
oude essen – denk aan de klassieke essenwallen rond landgoederen – bijzonder
waardevolle elementen vormen in het landschap en voor het ecosysteem. Met goed beheer kunnen essen zelfs honderden jaren
oud worden. Zo bestaat de windsingel van essenhakhout sinds 1701!
Eindoordeel 2: de veiligheid van burgers speelt zeker een rol, maar lijkt voor SBB zelden de hoogste prioriteit te hebben. Halen wat er (nu nog!) te halen valt blijkt doorslaggevend.
3. “Bos blijft bos”
Deze bewering leent zich
goed voor een taalkundige analyse. Wat betekent ‘blijven’ eigenlijk precies?
Volgens Kramers woordenboek Nederlands (eerste druk, 2002) betekent blijven:
‘voortduren, niet veranderen van plaats’, dan wel ‘voortgaan met’ (in dit
geval: met leven). Iedereen kan met zijn eigen ogen zien dat dit argument
volgens de eerste door Kramers verleende betekenis niet klopt. Zie bijvoorbeeld
de situatie te Bedum, waar een belangrijk deel van het bos
letterlijk ‘van plaats veranderde’, te weten vanaf het bosperceel, met behulp
van de uitrijd-machine ('forwarder') naar de parkeerplaats. Om vervolgens
God-weet-waar te eindigen: in een houtzagerij of als 'biomassa' in een kolencentrale.
Toch zit er íets in deze
door boswachters vaak geuite dooddoener, en wel afgaande op de zesde betekenis
van het woord blijven, te weten: ‘sneuvelen, sterven’. Zoals bijvoorbeeld in:
‘hij bleef er haast in’. Zegt een boswachter dus tegen u ‘bos blijft bos’,
verwijs dan naar deze zesde betekenis, en vertaal de zin als ‘het bos sterft’.
Eindoordeel 3: niet juist.
4. “We hebben op dit
moment geen andere keus”
Dit is een klassieke
drogreden, ook wel bekend als het vals dilemma. In het kort komt het vals dilemma erop neer dat de
toehoorder twee mogelijkheden voorgeschoteld krijgt, zonder melding te maken
van eventuele ‘derde’ alternatieven. Dit werkt natuurlijk vooral goed bij
kinderen, die niet beter weten. “Jantje, je kunt nu kiezen: een pak voor
je broek, of voor ons uit werken gaan”. Terwijl er natuurlijk ook een derde
mogelijkheid is, namelijk dat Jantje gewoon gaat spelen, net als zijn
vriendjes.
Helaas lijken boswachters volwassenen ook
aardig de mond te kunnen snoeren met deze drogreden, zeker er ‘deskundigen’, ‘onderzoek’ of ‘collega’s elders’ worden bijgehaald.
Bij twijfel: vraag naar harde bewijzen voor de onderbouwing van een gemaakte
keuze. Of begin over handmatige kap (zie argument 11).
Eindoordeel 4: niet juist. Er zijn andere alternatieven denkbaar.
5. “Een gezond bos moet
af en toe worden uitgedund”
Uitdunnen: van bomen die te
dicht bij elkaar staan om zich tot gezonde volwassen boom te ontwikkelen de
levenskrachtige exemplaren behouden, en enkele andere exemplaren zorgvuldig(!)
kappen. Helaas komt de door SBB bij de essenkap toegepaste werkwijze steeds
vaker neer op ‘verjongen’: een mooi woord (eufemisme) voor kaalslag. Wat opvalt
is dat vele gezonde niet-essen bij het ‘uitdunnen’ worden meegenomen, óók
(zelfs) als deze alle ruimte hebben om zich verder te ontwikkelen.
Eindoordeel 5: niet per se onjuist, maar verkeerd gebruikt. In de bossen waar het nu om gaat is vooral sprake van 'verjonging' (kaalslag)
6. “Het groeit wel weer
aan, en sneller dan je denkt”
Soms moet je een bewering
uit elkaar rafelen in afzonderlijke delen om te doorgronden wat er precies
staat. Hier gaat het vooral om de vraag: wát groeit wel weer aan? Om te
beginnen natuurlijk de essen, die zich al in grote aantallen hebben uitgezaaid.
De es is immers een ‘gratis’ boom, die ook in tuinen gemakkelijk oprukt als je
de zaailingen niet consequent (en op tijd!) uittrekt. Dit lijkt nu juist
precies de reden van de massale aanplant van juist deze boom.
Voor de goede orde: hiermee
zeg ik niet dat de es geen natuurwaarde bezit. Oude essen en essenwallenhebben zelfs een hoge ecologische waarde. Maar het probleem is natuurlijk dat
de essen die zich hebben uitgezaaid genetisch gezien de nakomelingen zijn van
de aangetaste essen die zich – zoals dat altijd gaat – voor hun naderende dood
extra fanatiek hebben uitgezaaid. Deze bomen zullen dus vrijwel allemaal in hun
vroege jeugd het loodje leggen, waarna het hele circus dus weer van voren af
aan begint... Vervolgens de enthousiast voortwoekerende exoten (zie
volgende punt). Tot slot natuurlijk brandnetels, prikbramen en andere
woekeraars - uitheemse(!) berenklauw! - die uitstekend gedijen op de verzuurde bosgronden. Geen ramp, lost zich
wel weer op, tenminste op de lange termijn. Maar het betekent wel dat zaailingen van loofbomen en jonge aanplant voorlopig met deze woekeraars zullen moeten concurreren en vervanging van de bestaande bossen door volwassen nieuwe bossen langer op zich laat wachten.
Eindoordeel 6: vaag, en dus niet juist. In de praktijk zijn het vooral de minder gewenste soorten (ten dode opgeschreven essen-zaailingen, exoten zoals de uitheemse berenklauw) die het snelst weer aangroeien en overige loofbomen verdringen
7. “Aanwezige
onderbegroeiing krijgt na de kap van de essen de kans om optimaal van alle
licht, lucht en ruimte te profiteren”
Met de nadruk op (nog)
‘aanwezig’. Zie punt 5 en 6. Maar nu iets anders. Te Wehe den Hoorn, nabij de
camping Wilgenheerd, groeit berenklauw. Tot voor kort rukte deze
levensgevaarlijke exoot betrekkelijk langzaam op, dankzij de grote dichtheid
aan bomen (essen). Aan de randen echter richtten zelfs periodieke aanvallen met
Roundup niets uit: de berenklauw won. Maar nu het perceel naast de camping,
waar de berenklauw vooral aan de randen al voet aan de grond gekregen had,
vrijwel kaalgeslagen is, krijgt deze
levensgevaarlijke exoot – na aanraking krijg je grote blaren en zeker kinderen
komen daarmee snel in het ziekenhuis terecht – de kans om dit gehele voormalige
bosperceel te overwoekeren.
Wat zal SBB hier tegen
ondernemen? Roundup is helaas nóg gevaarlijker dan berenklauw, hoewel de
gevolgen minder snel zichtbaar zijn. Het spul is niet voor niets (deels)
verboden. We zullen de voortwoekerende berenklauw dus met blijmoedig optimisme
moeten verwelkomen. Het is tenslotte best een mooie bloem, nietwaar? Kortom:
bovenstaande bewering (argument 7) klopt: de aanwezige onderbegroeiing (in dit
geval berenklauw) krijgt meer licht, lucht én ruimte. Maar of dit goed nieuws
is?!
Eindoordeel 7: strikt genomen juist, maar niet geruststellend. Want de ene onderbegroeiing is de andere niet. In de praktijk zullen vooral de sterksten hun kans pakken.
8. “Is een jóng bos voor
u dan géén bos?!”
Gehoord van een boswachter.
Moet ik hier serieus op in gaan? Ja, want zulke dingen krijg je te horen, onder
meer van boswachters ‘publieksvoorlichting’. Dat wil zeggen: zodra je alskritische burger vragen stelt. Bijvoorbeeld tijdens een excursie door een bos
dat op de nominatie staat om ‘gedund’ te worden. Omdat de desbetreffende
boswachter een opleiding in het toerisme bleek te hebben leg ik het toch maar
even uit, al is het maar voor de betreffende boswachter.
8.1 Over de noodzaak van oude bomen
Eekhoorns en spechten –
zomaar een greep – leven uitsluitend in bossen met oudere bomen. Evenals
vleermuizen en allerlei andere levende organismen. Van alle oude bomen heeft de
zomereik de hoogste natuurwaarde. Toch worden uitgerekend lijvige
zomereiken – soms bijna 50 jaar oud, zoals in het Middelstumerbos – op dit
moment massaal gekapt door SBB. Gek genoeg vooral de dikste exemplaren, met de
hoogste natuurwaarde. De jongere exemplaren en zaailingen overleven de
werkzaamheden helaas evenmin, maar vallen onder de categorie ‘collateral
damage’. Zij hebben nog een kans als ze het geluk hebben om in een voor passanten
goed zichtbare ‘rand’ te staan, bijvoorbeeld langs een veelgebruikt fietspad of
provinciale weg, waar gewoonlijk niets wordt gekapt.
Alles onder het mom van de
essentaksterfte en de ‘veiligheid voor de burgers’.
8.2 Het antwoord is nee
Om nog even antwoord op de
vraag te geven: nee, voor mij is een jong bos geen bos, maar een bosje,
oftewel: struikgewas, struweel, kreupelhout, enzovoort. Ook mooi, zeker, maar
géén bos. Een echt bos voldoet aan bepaalde voorwaarden: de bomen hebben er een
zekere leeftijd en het beboste perceel heeft bepaalde minimum afmetingen. Dus
randjes langs veelgebruikte paden zijn óók al geen bos, net zo min als een
decor van een huis een écht huis is.
Nog niet overtuigd? Denk dan
aan een oud mopje van de Belgische komiek Urbanus: ‘Ge het één boske. Ge legt
er een weg doorheen, dan het ge twéé boskes. Dan legt ge er nóg een weg
doorheen, dan het ge víer boskes. (stilte) Dus wát is uw probléém?!”
Eindoordeel 8: Nee, voor mij valt een jong bos onder de categorie struikgewas, kreupelhout, enzovoort.
9. “Staatsbosbeheer is
deskundig. Vertrouwt u op ons”.
Als leek moet je verdomd
vroeg opstaan om op gelijke voet met medewerkers van SBB te communiceren. Dit
omdat SBB veelvuldig gebruik maakt van de meest gangbare drogreden: het autoriteitsargument. Uw leraar of ‘baas’ is hier
meestal vrij eenvoudig op te betrappen: jij gaat dit doen omdat ík de baas ben.
Omdat SBB deze klassieke drogreden op meer indirecte wijze – gewoonlijk na
tussenkomst van het toverwoord ‘deskundige’ – gebruikt, is deze helaas lastiger
te herkennen, laat staan (onmiddellijk) te weerleggen.
Voor de goede orde: wie
schermt met ‘deskundigen’ of ‘wetenschappelijk onderzoek’ moet met harde
bewijzen komen. Bijvoorbeeld met in serieuze wetenschappelijke(!) tijdschriften
verschenen (en dus door collega-wetenschappers goedgekeurde) en degelijk
onderbouwde artikelen. Zo niet, dan kan er zomaar sprake zijn van
belangenverstrengeling. Zonder hard bewijs kan argument 9 dus zo de prullenbak
in.
Een en ander betekent dat
een zzp-er met als enige opdrachtgever SBB – en dus voor zijn of haar inkomen
volledig afhankelijk van deze organisatie! – niet geldt als een onafhankelijke
deskundige. Zie ook argument 23.
Het autoriteitsargument:
niet eerlijk!
Eindoordeel 9: Voorbeeld van autoriteitsargument. Past een 'deskundige' organisatie niet.
10. “Het gaat wel een
beetje pijn doen, maar SBB leeft met u mee...”
Ah gelukkig. Zulke rotzakken
zijn het dus niet. Dat is prettig om te weten! Maar maakt het eigenlijk uit of
je been om de ene of om de andere reden wordt afgezaagd? Daarbij voel ik me, in
dit geval, toch een beetje aangesproken als ‘patiënt’. Terwijl het bos en/of de in het bos levende dieren de patiënt is en ik mij juist opwerp als rédder
van het bos. Hoofdzaak is of de kap voorkomen kan worden en dus niet hoe
wij ons, als dorpsbewoners, VOELEN onder de (eventuele) kap.
Eindoordeel 10: categorie slachtofferhulp. In dit geval van de dader zelf, wat niet gebruikelijk is en mogelijk minder effectief.
11. “Handmatige kap is
niet meer van deze tijd”
Stellen dat iets niet van
deze tijd is, is een drogreden, in dit geval het tijdsargument. Volgens Staatsbosbeheer is
handmatige kap bovendien te gevaarlijk. Sinds een incident met een door een
boomstam gevelde houthakker, mogen gewone burgers dan ook geen
bossen meer uitdunnen. Mogelijk verklaart dit de opvallend slechte
onderhoudsstaat waarin de meeste Groninger kleibossen momenteel verkeren. Zo
zijn de meeste Groninger kleibossen jarenlang in het geheel niet uitgedund. De
eigen nalatigheid levert SBB echter onverwacht goede argumenten op om het met
hun, naar eigen zeggen, 'zorgvuldig' bosbeheer niet zo nauw te nemen: “Kijk
eens burgers, er is geen doorkomen aan! Wij moeten hier wel met grof geweld
doorheen”!
Maar is een bos eigenlijk
niet ook een béétje van de in zo’n bos levende dieren en planten? Vele dieren
die daar de afgelopen jaren zijn neergestreken hebben immers geen andere
habitat, in het verder toch wat onherbergzame Groningse landschap. Verder zijn
met name de dorpsbossen, in ieder geval gevoelsmatig, toch ook wel een béétje
‘van’ een bepaald dorp en de bewoners (zie 'dorpsbosjes: juridisch en gevoelsmatig eigendom').
11.1 Kwestie van verantwoordelijkheid nemen
Het is niet ónze schuld dat
deze voor het ecosysteem inmiddels belangrijk geworden kleibossen
tientallen jaren(!) slecht onderhouden zijn, of (vrijwel) uitsluitend beplant
met (de allergoedkoopste) essen. Dit is een gevolg van door Staatsbosbeheer in
het verleden gemaakte keuzes. Ook is het niet onze schuld dat Staatsbosbeheer
de kas zo slecht op orde heeft dat er, tegelijk met enorme hoeveelheden geheel
of gedeeltelijk aangetaste essen, tevens grote hoeveelheden gezonde essen en
zelfs vele niet-essen moeten worden mee genomen om de grootschalige essenkap,
die immers miljoenen kost, te financieren. Is het niet rechtvaardiger dat
degene die de brokken maakt, deze ook moet opruimen? En wel op een voor anderen
zo min mogelijk belastende manier?
“Maar de essen zijn ziek”,
zegt Staatsbosbeheer, “Dit is een ramp die wij niet hadden kunnen
voorspellen”.
Dat laatste klopt
natuurlijk. Maar in een goed onderhouden bos had maar de helft van het huidige
aantal essen gestaan. ‘Zorgvuldig beheer’ was in dat geval veel beter mogelijk
geweest.
Eindoordeel 11: drogreden, oneigenlijk gebruikt. Komt neer op doelbewust ontlopen van verantwoordelijkheid.
Ad 11, Nota bene:
Vraag: welke boom is
het meest efficiënt te vervoeren, het beste te gebruiken in een houtzagerij,
enzovoort?
Antwoord (denk aan de
komkommers in de supermarkt): een kaarsrechte boom.
Nog een vraag: hoe kom
je aan een kaarsrechte boom?
Antwoord: door de bomen
dicht bij elkaar te planten en vervolgens tientallen jaren, om precies te zijn tot aan de
kap, niet uit te dunnen, oftewel: geen onderhoud te plegen. Want dan groeit de
boom trefzeker, doelgericht en kaarsrecht omhoog, gretig op zoek naar het
licht.
Kortom: achterstallig onderhoud lijkt tenminste deels het gevolg van doelbewust door Staatsbosbeheer gemaakte keuzes.
12. “De door ons
ingehuurde aannemers zijn specialisten met een groen hart”
In mijn werk als architect
had ik veel te maken met aannemers. Een aannemer is iemand die geld verdient
met een bepaalde hoeveelheid geleverd werk. Dit betekent dat hij (of zij,
natuurlijk, hoewel vrouwelijke aannemers om duistere reden zeldzaam zijn) niet
per uur betaald krijgt, maar een prijsopgave (offerte) maakt. Gewoonlijk krijgt
degene met de gunstigste prijsopgave het werk. Maar tijd is geld! Gedurende de
werkzaamheden is het dus zaak, voor de aannemer, om het werk zo snel mogelijk
af te ronden. Met andere woorden: grote stappen, snel thuis. Gevolgen na de
werkzaamheden: een door de harvesters zwaar geteisterde bosbodem, kansloze
onderbegroeiing (lijsterbessen, meidoorns, zaailingen van eik, esdoorn,
enzovoort), onnodig brede ‘doorgangszones’ en vele zwaar beschadigde
‘toekomstbomen’ (met blauwe stip). Een door Staatsbosbeheer uitgedund bos ziet
er dan ook steeds vaker uit alsof er een kudde op hol geslagen olifanten
doorheen is getrokken.
Eindoordeel 12: niet juist want uitsluitend in theorie. De praktijk leert anders.
13. “Wij maken gebruik
van de modernste machines, de ‘harvesters’”
Grote stappen, snel thuis
(zie argument 12). Gevolg: ravage. Gek genoeg niet ondanks, maar dankzij de
modernste hulpmiddelen! In de eerste plaats omdat een ouderwetse houthakker met
de beste wil van de wereld niet zóveel schade aan kan richten als deze
kolossale machines. Dit omdat de beperkingen van de ‘menselijke maat’ ál te
grote schade in korte tijd domweg verhinderen. Maar de moderne alleskunners, de
‘harvesters’, lijden niet onder deze beperkingen...
Eindoordeel 13: juist. Met alle gevolgen van dien: collateral damage. Zie ook argument 14.
14. “Met deze machines
kunnen wij uiterst zorgvuldig werken”
Ondanks alle bijkomende
schade klopt deze bewering tot op zekere hoogte. Tenminste voor zover het de
mógelijkheden betreft van deze machines betreft in, laten we zeggen, een
‘ideale’ laboratoriumsituatie, met maar één of enkele omringende bomen, zodat
de machine geheel de vrije hand heeft. De ideale laboratoriumsituatie: zonder
de storende omgevingsfactoren (bomen) die zo typerend zijn voor een écht bos.
Want de harvesters zijn inderdaad (peperdure) ‘alleskunners’. In theorie kán de
machinist dan ook precies díe boom 1) aanpakken 2) afzagen 3) tot ordelijke
gelijke delen (mootjes) hakken en 4) op een welgekozen plek neerleggen.
Ongelooflijk: alles tegelijk, met één machine!
14.1 de praktijk van het werken met de harvesters.
Helaas: de praktijk is
anders. Het is met die harvester toch vooral alsof je een olifant – hoewel
olifanten bijzonder aardige dieren zijn! – loslaat in een porceleinkast. Al is
het beest van goede wil: er ontstaat onvermijdelijk een chaos. Of vergelijk het
met een chirurg die met een hakbijl een hartoperatie uitvoert: patiënt (helaas)
overleden.
Maar ik had argumenten
beloofd, dus daar gaat ie dan.
Om te beginnen: tijd is
geld. Helaas kost zorgvuldigheid vooral heel veel tijd, terwijl de aannemers
(zie argument 12) per hoeveelheid oogst betaald krijgen.
Ten tweede is een harvester
hoog en breed en heeft dus overal tenminste drie meter brede doorgangszones
nodig, zodat in de praktijk ook de blauw gemarkeerde toekomstbomen vaak ernstig
worden beschadigd. En dan heb ik het nog niet over alle in het bos aanwezige
zaailingen of zelfs hoger opgeschoten waardevolle onderbegroeiing, waar vaak
evenmin iets van over blijft.
Ten derde wegen deze moderne
technische hoogstandjes enorm veel en beschadigen om die reden (zelfs met rupsbanden, zie Wehe) de bosbodem.
Ten vierde is er een
probleem met de menselijke maat. Want zodra de harvester enige tijd in een bos
actief is, verandert het betreffende bosperceel in een slagveld. Wie dan nog
uit de machine stapt om eens goed te kijken of er nu wel of niet een blauwe
stip op een boom geschilderd is, breekt zijn benen of zakt weg in een diepe
plas modder. Dit betekent dat de machinist (begrijpelijk!) in zijn mooie glazen
cabine blijft, droog en comfortabel, zo’n veilige drie á vier meter boven het
maaiveld, totdat ie aan het einde van de dag weer vaste grond onder de voeten
heeft. Vergelijk dit met het gedrag van vele verkeersdeelnemers in blik:
officieel heeft de fietser voorrang, maar de auto is, tja... sterker. Dus als
er haast bij is, en controle (politie, camera’s) nergens te bekennen, delft de
zwakkere (in dit geval de boom) nogal eens het onderspit. Daarbij protesteren
bomen al helemaal niet. Laat staan egeltjes, die zich – o gruwel! – klein maken
bij gevaar of zichzelf proberen te verschuilen, in plaats van de plek des
onheils zo snel mogelijk te ontvluchten, wat in dit geval verstandiger zou
zijn. Maar weet een egeltje veel? Het gaat hier om de ‘modernste’ machines!
Ten vijfde is het de vraag
of de machinisten wel de opdracht krijgen om zorgvuldig te werken. Als leek
tast ik hierover, natuurlijk, in het duister. Ik kan niets beweren waar ik geen
bewijzen voor heb. Maar toch: dat de onderbegroeiing mee gaat lijkt mij een
geval van ‘collateral damage’, maar dat veertig of vijftig jaar oude eiken ‘perongeluk’ worden gerooid, lijkt op zijn zachtst gezegd onwaarschijnlijk.
Kortom: techniek kan hooguit
een hulpmiddel zijn en zou het aantal mogelijkheden juist moeten vergroten, in
plaats van beperken. Het uiteindelijke resultaat wordt bovendien altijd bepaald
door mensen en de door hen – bewust of onbewust – gemaakte keuzes, beoogde
verdienmodellen en uiteenlopende en veelal niet aan de openbaarheid
prijsgegeven (persoonlijke) belangen.
Eindoordeel 14: klopt, maar hooguit in theorie. De praktijk leert anders.
15. “De essen vormen een
monocultuur. Het nieuwe bos zal een hogere biodiversiteit bezitten”
Laten we het hopen. Een
monocultuur van massaal gekloonde(!) bomen is gelukkig niet meer van deze tijd!
Gelukkig heeft de ‘beitel van de natuur’ altijd weer onvermoede krachten: zelfs
deze (aanvankelijk) beslist eentonige bossen hebben zich – bijna ondanks
zichzelf – dankzij de vruchtbare grond op het Hogeland ontwikkeld tot
waardevolle ecosystemen (zie "Groninger kleibossen; groene parels in het agrarisch cultuurlandschap", door Albert-Erik de Winter) met een keur aan
onderbegroeiing. Daarbij: wat kunnen die in het bos levende dieren en planten –
de ‘bosbewoners’ – eraan doen dat enkele lieden in het verleden massaal voor
een (bijna) gratis, snel groeiende maar qua houtproductie waardevolle
boom gingen? En enkele generaties kinderen, die tenminste beroofd zullen zijn
van dít bos, op déze specifieke plek in hun eigen woonomgeving, kunnen hier al
evenmin iets aan doen. Zij hebben deze monocultuur niet aangeplant, maar wonen
er wel. Bovendien zijn ze maar één keer jong: hoe lang duurt het spelen in debossen nu helemaal? Een periode van tien jaar, hooguit (van 6-16 jaar?).
15.1 Maatwerk?
Om langzaam toe te groeien
naar een hogere biodiversiteit zijn ook andere mogelijkheden, zoals zorgvuldig
maatwerk. Alleen de ziekste essen eruit, zoveel mogelijk handmatige kap, alle
gezond ontwikkelde niet-essen per definitie behouden, en desnoods over enkele
jaren nog eens terug komen. Zo ontstaat op den duur op organische wijze een
hogere biodiversiteit, zonder dat vele generaties (bos)bewoners hiervan het
slachtoffer worden. Maar ja: hier hangt een prijskaartje aan. Helaas praat SBB
niet openlijk over het eigen huishoudboekje, dus dan ben je snel uitgepraat.
Eindoordeel 15: op termijn hopelijk niet onjuist, maar een schrale troost voor de huidige generatie (bos)bewoners.
16. “Als we het nu niet
doen, dan moeten we over 2 jaar terug komen en wéér met die harvesters het bos
in rijden”
Oh hemel, díe zit! Hier heb
ik niets op te zeggen.
Of misschien toch, één
dingetje maar: als ze het nu niet kappen, is de ‘oogst’ mogelijk – door
verregaande aantasting van het hout – waardeloos geworden. In dat geval komt
SBB vermoedelijk dus pas véle jaren later terug, of zelfs helemaal niet.
Hmm, dát is wel het overwegen
waard, nietwaar? Zeker voor de in het bos levende dieren.
Maar in dat geval wordt die
veiligheid langs wegen en paden wél een dingetje, net als in de dorpsbossen
waar de aangetaste en zelfs doodzieke essen te jong – hoewel hoog en zwaar
genoeg om gevaar op te leveren voor de omgeving – zijn om uit oogpunt van
waardevolle oogst de aandacht van SBB te trekken (zie argument 2.1/2.2). Zoals
bijvoorbeeld in het dorpsbos te Warffum.
Hoe dan ook: typisch
voorbeeld van een vals dilemma (zie argument 4).
Eindoordeel 16: Onjuist, drogreden.
17. “Wij kunnen nu nog
niets zeggen of deze eiken/populieren/esdoorns ook gekapt worden. Hier zullen
wij tijdens het uitdunningsproces over beslissen”
Hoewel deze opmerking strikt
genomen niet onder de ‘argumenten’ valt moet ik er toch iets over zeggen. Dit
omdat deze zin zo vaak gebruikt wordt door de boswachters, afdeling ‘beheer’.
Maar vooral omdat je er zo verschrikkelijk weinig mee kunt. Je zit in de
wacht en je kunt niets doen. Je bent afhankelijk van anderen.
Het lijkt vooral een slimme
en bijzonder effectieve truc. Burgers kunnen nog wel eens lastig worden als
oude maar kerngezonde bomen zonder goede reden tegen de vlakte gaan. Maar op
het moment van de kap – gewoon tijdens werkdagen – zijn ze aan het werk. Ze
kunnen niet zomaar even vrij nemen voor een bóóm. Als burgers er toch (nét) op
tijd achter komen om iets te kunnen ondernemen, zijn dat van die typische ‘solo
acties’ waarmee je geen vrienden maakt of zelfs (noodgedwongen) het werk van de
‘onschuldige’ aannemers stil moeten leggen (bijvoorbeeld door jezelf aan zo’n
boom vast te ketenen). Kortom: vooraf democratisch actie voeren samen met
anderen is beschaafder en vooral: effectiever. Maar dan moet je dus wel weten
waar je aan toe bent. Héél slim dus, van Staatsbosbeheer, om de essentiële
informatie zo láát mogelijk te verschaffen.
Eindoordeel 17: volstrekt nietszeggende toezegging. Dergelijke vage 'garanties' smoren elk protest in de kiem. Blijken de bomen uiteindelijk tóch gekapt te worden (bijvoorbeeld op een vroege maandagmorgen) dan begin je niets meer!
18. “Voor elke gekapte
boom plaatsen wij er eentje terug. SBB heeft herbeplantingsplicht”
Wettelijk gezien klopt dit,
maar er zitten helaas een paar haken en ogen aan. Zo heeft SBB niet de plicht
om de bomen op dezelfde plek(!) te herplanten. Dus de garanties voor uw eigen
dorpsbosje zijn helaas nul. Verder laat de handhaving te wensen over en lijkt
er niemand te zijn die het uiteindelijke aantal bomen heel precies natelt. Dan
is er nog een probleem met de voorraad aan te planten bomen: door de
grootschalige kap zijn er, op korte termijn, domweg niet voldoende vervangende
bomen beschikbaar op kwekerijen. Zo komt het dat er steeds vaker 'veren' worden aangeplant: een stok met twee zijtakjes van nauwelijks een meter hoog die voor 'herplant' doorgaat. En dan: voor elke tientallen jaren oude boom
die gekapt is, zou je tien jonge bomen terug moeten planten, om daadwerkelijk
te kunnen spreken van ‘compensatie’. Je zaagt ze zó om, maar voordat bomen tot
volle wasdom komen en daadwerkelijk bijdragen aan onze zuurstofvoorziening,
ecologie, en het tegengaan van de klimaatveranderingen ben je zómaar tientallen
jaren verder. Terwijl mens en dier helaas sterfelijk zijn. Oftewel: maken wij
het allemaal nog mee?!
Eindoordeel 18: slechts ten dele juist. Herbeplanting is niet wettelijk gebonden aan een specifieke plek, handhaving laat bovendien te wensen over.
19. "Vleermuizen en
spechten overleven het wel"
Ik ben er niet gerust op.
Wat zegt Wageningen hierover? Vleermuizen foerageren in het bos en gebruiken de
hogere bomen als bakens. Zelfs de kleinere soorten, die niet in het bos wonen.
Spechten zijn territoriumvogels en zijn dus afhankelijk van hun specifieke
perceel. Mochten ze hun heil, na de kap, elders zoeken, dan zijn er twee
mogelijkheden: er zit al een specht(enfamilie) óf het door hen verkozen
immigratiebos zal eveneens ten prooi vallen aan de harvesters.
Eindoordeel 19: lijkt grotendeels onjuist. Het leefgebied (territorium) van uiteenlopende in de kleibossen levende dieren wordt door grootschalige kaalslag immers ernstig beperkt.
20. "Populieren gaan
helaas maar dertig á veertig jaar mee"
Dit is pertinent onjuist.
Volgens de Bomenstichting en andere deskundige
organisaties wordt een populier, afhankelijk van de soort, tussen de 80 en 150
jaar oud. Hoewel een populier op leeftijd takken kan verliezen en hol kan
worden, herstellen zij zich van op natuurlijke wijze opgelopen schade en
blijven zij bovengemiddeld windbestendig.
Wat SBB met deze bewering
lijkt te bedoelen, is dat populieren het beste kunnen worden geóógst na dertig
á veertig jaar. Dan hebben ze al een mooie omvang bereikt, maar zonder hol te
worden, zodat ze een maximale hoeveelheid onaangetast hout opleveren. Daarbij
kost het onderhoud van oudere populieren – dit in verband met de eventueel
vallende takken – SBB geld. Hier geldt weer hetzelfde als bij voorgaande
argumenten: SBB verzuimt elke keer de (in)verdienmodellen te noemen. Mogelijk
omdat deze schadelijk zijn voor de PR van deze ‘organisatie met een
(zelfverklaard) groen hart’. Een nieuw taboe?
Eindoordeel 20: pertinent onjuist. Wel is ligt de optimale oogstperiode voor de populier, uit het oogpunt van maximale opbrengst, vermoedelijk ergens op 'middelbare leeftijd' en neemt de onderhoudsgevoeligheid van oudere populieren toe, zeker in de buurt van wegen en paden.
21. “Dood hout is erg
nuttig voor de natuur”
Dit wordt gebruikt als
argument om alle bomen die niet als ‘oogst’ gelden (jonge bomen, geknakte
bomen, kromme bomen, enzovoort). Zit wat in. Het is veel beter om dood hout te
laten liggen in het bos, dan om alles weg te halen. Maar hierbij moet je wel
maat weten te houden. Honderd bomen in het bos en vijf op de grond is goed te
doen. Tien op de grond (van de honderd) kan vast ook nog wel, mits enigszins in
houtwallen of op andere wijze gerangschikt. Maar negentig bomen op de grond, en tien in het bos is – hoe zal ik het zeggen? – tevéél van het goede. Hoe kan de
onderbegroeiing ooit een kans krijgen, op een perceel dat bezaaid ligt met dood
hout? De grond wordt verstikt en het natuurlijke evenwicht wordt verstoord.
Daar komt bij dat staand dood hout – bij voorkeur afgezaagd op een hoogte van
een meter of zes – veel nuttiger is (onder meer voor spechten, als
nestgelegenheid voor vleermuizen, enzovoort) dan liggend dood hout. Hoewel SBB
een klein aantal bomen hoger afzaagt en de stam laat staan, wordt er vaak toch
teveel van het hout meegenomen – oogst! – zodat er een stomp van hooguit een
meter of twee blijft staan, die weer veel aan waarde verliest in vergelijking
met een hogere stam.
Eindoordeel 21: tot op zekere hoogte juist. Geldt echter vooral voor staand dood hout, en moet wel in verhouding blijven tot de totale hoeveelheid LEVEND 'hout' (bomen).
22. “Onze organisatie
heeft een groen hart met allemaal betrokken, deskundige, hardwerkende mensen”
Waarom zou je anders
boswachter worden? Toch lijken er steeds meer mensen bij SBB te werken met –
zomaar een greep – een opleiding in het toerisme, of op het vlak van
communicatie. Het probleem lijkt echter niet te zitten bij het personeel, maar
bij de leiding of zelfs bij de organisatiestructuur. Interessant in dit verband
is de opmerking van een medewerkster van SBB (geen boswachter) dat SBB één van
de eerste organisaties was om de boswachters – en dus niet de managers – te
belasten met de publieksvoorlichting. Oftewel: de PR is de verantwoordelijkheid
van het onderste deel van de piramide, de ‘basis’. Dit lijkt sympathiek. Maar
helaas heeft deze structuur ook nadelen. Want verantwoordelijkheden zonder
beslissingsbevoegdheid zijn altijd een beetje tricky. Want met een beperkte
beslissingsbevoegdheid begin je niet veel, zodat de problemen niet doelgericht
kunnen worden aangepakt. Wie iemand wil spreken mét beslissingsbevoegdheid
stuit nogal eens op een muur van onwil: “Bespreekt u dit met uw teamleider”.
Of, in dit geval, “bespreekt u dit met de betrokken boswachters”. Of, steeds
vaker, “Brengt u dit in bij de in uw dorp speciaal daartoe in het leven
geroepen ‘Groengroep’" (zie argument 24).
Eindoordeel 22: kwestie van perceptie. Vermoedelijk grotendeels juist als het gaat over het de individuele medewerkers en boswachters. Toch wordt er ergens - en vermoedelijk in de hogere echolons binnen SBB - een stukje 'ziel' (of noem het 'groen hart') aan de duivel verkocht. In dit geval: aan economische belangen die samenhangen met de hedendaagse noodzaak tot zelfredzaamheid.
23. “Staatsbosbeheer
huurt deskundige zzp-ers in, dus die zullen het wel weten”
Een ZZP-er die maar één of
enkele opdrachtgevers heeft staat zwak, en zal het de betalende opdrachtgever
toch een béétje naar de zin moeten maken. Nu is SBB een hele grote, en in het
‘groene’ veld voor veel éénpitters vermoedelijk zelfs de voornaamste
opdrachtgever. Hoe zit het dan met de onafhankelijkheid? Liever vertrouw ik op
deskundigen in Wageningen die adviseren ‘terughoudend’ te zijn met de kap (link
erbij)
Eindoordeel 23: Twijfelachtig. Pas op voor de slager die het eigen vlees keurt. Dit geldt niet uitsluitend voor vaste medewerkers, maar ook voor zzp-ers waarvan SBB de voornaamste opdrachtgever is.
24. “Wij communiceren
niet met individuele bewoners. Als u vragen heeft kunt u contact op nemen met
de plaatselijke commissie (‘Groengroep’, etc.) in uw dorp.
Moeilijk puntje. Een
historisch overzicht van bepaalde commissies uit het verleden voert in dit verband
te ver, maar voorzichtigheid met dit soort commissies is geboden. Zo worden ze
nog wel eens gebruikt door machthebbers of zelfs door invallende mogendheden om
verdeeldheid onder burgers te zaaien en/of de meest kritische burgers succesvol
de mond te snoeren. Toch even een analyse dus.
24.1 Hoe werkt een
‘Bosgroep’, ‘Groengroep’, eigenlijk?
Belangrijk voor deze vraag:
welke mensen zitten er in zo’n typische dorps-boscommissie – vaak gerelateerd
aan de vereniging ‘Dorpsbelangen’ – die netjes ‘samenwerkt’ met SBB? In grote
lijnen gaat het om twee soorten types: mensen die bezorgd zijn over het bos, of
over de daarin levende dieren, óf mensen die voor zichzelf iets willen regelen
dan wel veilig willen stellen. Gewoonlijk is de laatste groep in de meerderheid.
Want zulke commissies kosten tijd, en wie heeft er tegenwoordig tijd? Je moet
dus wel dringende redenen hebben om in zo’n commissie plaats te nemen en in de
avonduren(!) na het werk vergaderingen te blijven bezoeken.
24.2 Profiel van de leden
van een willekeurige ‘Groengroep’
Zo kan het gebeuren dat zo’n
commissie hoofdzakelijk bestaat uit mensen die direct naast of pal tegenover
het bos wonen en die bovenal bezorgd lijken over het eigen uitizicht, of over
de waarde van het eigen huis. Of uit mensen die bij de gemeente werken, en om
professionele redenen – weten wat er speelt – een vinger aan de pols willen
houden. Of zelfs uit mensen die naast het bos wonen en het bos om die reden
liever kwijt dan rijk zijn, omdat er blaadjes in de tuin vallen of zonlicht
wordt weggenomen. Of – zo gaat het meestal – uit een combinatie van deze
verschillende typen, zonder andere leden die niet binnen één van bovengenoemde
categorieën vallen. Kortom: zoek de wérkelijk bij het bos als geheel betrokken bewoner. Die laatste is vermoedelijk in de minderheid, en wordt door de groep
dan ook al snel als stoorzender ervaren, raakt teleurgesteld of gefrustreerd,
en stapt uiteindelijk op.
24.3 De ‘Groengroep’ als
buffer tegen ‘gezeik’
Toegegeven: dergelijke
commissies vormen een slimme strategie van SBB. Want door de communicatie met
burgers te beperken tot overleg met een kleine groep betrekkelijk ‘brave’ want
‘goed samenwerkende’ leden van een commissie ontstaat voor SBB immers een
effectieve buffer tegen ‘gezeik’. Dat scheelt een hoop tijd! En de sociale drukin een dorp doet de rest, zodat de kritische eenling in de meeste gevallen
geschrokken in zal binden en evenals de rest – op straffe van sociale
uitsluiting – zal (willen) geloven dat ‘alles wel goed zal komen’. Want anders
loop je het risico ‘je niet geliefd te maken in het dorp’ (zoals mij onlangs te
kennen werd gegeven door een commissielid van de ‘Groengroep’ te Kruisweg) of
erger. Voor de goede orde: dit alles reken ik de individuele boswachters nadrukkelijk
niet aan. Zij zijn van goede wil en nemen ruim de tijd voor alle vragen van
alle individuele burgers. Maar de door mij gesuggereerde strategieën lijken
ergens hogerop in de organisatie te worden bedacht. Opgemerkt moet worden dat er achter de schermen vermoedelijk iets minder aardig over de kritische burgers wordt gepraat.
24.4 De kleine voordelen
voor commissieleden
Als commissielid ben je als
eerste 'op de hoogte', wat beslist een voordeel is en binnen een dorp zelfs een
zekere invloed heeft. Toch heeft deelname aan een dergelijke commissie nog meer
voordelen. Om de ‘goedwillende’ leden van de commissie te bevestigen in de
overtuiging ‘dat het wel goed komt’ worden – dit is klassiek! – aan hen
persoonlijk kleine gunsten verleend. Denk bijvoorbeeld aan: “We zullen het
strookje voor úw woning extra goed in de gaten houden”, “We laten een randje
bos in uw uitzicht staan”, “We plaatsen een hek rond de stapels oogst, zodat uw
kinderen er niet op kunnen klimmen”, of andere kleine tegemoetkomingen die de
commissieleden toch maar even ‘geregeld’ hebben en hen persoonlijk een goed
gevoel geven over SBB.
Eindoordeel 24: zo'n opmerking past een fatsoenlijke organisatie niet. Elke individuele burger, hoe lastig of 'onaardig' ook, heeft een democratisch recht om met een overheidsinstantie te communiceren of zelfs 'solo-acties' te ondernemen (bijvoorbeeld voor het behoud van waardevolle zaken) zonder de goedkeuring van buren of mede-dorpsbewoners.
Tot slot enkele
argumenten die vooral door derden worden gebruikt, waaronder dorpelingen,
boeren of ambtenaren.
25. “Deze bossen horen
hier niet en passen niet in het weidse Groninger landschap”
Dit argument wordt vooral
gebruikt door agrariërs.
Keuzes, keuzes, keuzes.
Welke periode in de geschiedenis pik je eruit? Oorspronkelijk, vóór de
landbouw, was al het land bedekt met bos. Daar komt bij dat de dorpsbossen
bijna allemaal tegen de dorpen aangeschurkt liggen en zo bepaalde bebouwing –
loodsen, enzovoort – aan het zicht onttrekken. Want juist in dit weidse
landschap zie je álles! Zo zou het geen slecht idee zijn om rond elke lelijke,
kolossale nieuwe damwandschuur een klein bosje aan te leggen. Gezien de grote
hoeveelheden akkerland blijft er nog genoeg vrije ruimte over.
Nog iets: de landerijen
vormen steeds vaker een soort ‘zombie-natuur’, waarin nauwelijks meer insecten
of vogels leven. En dat allemaal voor ónze, menselijke voedselvoorziening. Geen
slecht idee om iets terug te doen voor de natuur nietwaar? Zeker als je in
aanmerking neemt dat bepaalde territorium gebonden dieren er nu eenmaal zijn en
na de kaalslag geen kant op kunnen.
Eindoordeel 25: subjectief, volstrekte willekeur. Dit ondanks de ogenschijnlijke stelligheid en vanzelfsprekendheid van de bewering. Weer een drogreden: beroep op traditie (een tijdsargument).
26. “Er is toch niets aan
te doen”.
Dit argument
wordt vooral gebruikt door buren, kennissen en toevallige passanten.
Voor de goede
orde: de grootschalige kap is niet uitsluitend het gevolg van een natuurramp
(de essentaksterfte). Zoals ik onder meer bij punt 1 en 2 heb toegelicht, gaat
het voor een belangrijk deel om door financiële belangen ingegeven keuzes, van
een desondanks aan een goed ('groen') imago hechtende organisatie. Als burgers
hebben we dus wel degelijk middelen om ons te verzetten tegen bepaalde door SBB
gemaakte keuzes en beslissingen. Het voornaamste (druk)middel is het
beïnvloeden van de publieke opinie. Dit omdat SBB het zich niet kan veroorloven
om volledig zonder ‘draagvlak’ door het leven te gaan. Dit heb ik overigens
zelf van diverse boswachters gehoord.
Eindoordeel 26: onjuist. Mits we niet volledig alleen staan in ons verzet heeft protest wel degelijk zin. Zo lijkt SBB behoorlijk bezorgd over krassen op het zorgvuldig door hen gekoesterde 'groene' imago. Weldoordachte en/of goed onderbouwde (alternatieve) publieksvoorlichting kan SBB dus niet zomaar naast zich neer leggen. Kortom: zegt het voort!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten